Smaakvoorkeur bij vissen

Bron: The Waltham Book of Companion Animal Nutrition, Pergamon Press, 1993
Smaakvoorkeur bij vissen
Door vissen wordt er, net als bij zoogdieren, onderscheid gemaakt tussen smaak en geur. Een verschil tussen vissen en zoogdieren is dat de smaakreceptoren niet alleen in de mond zitten maar verspreid zijn over het hele lichaam.
Onderzoek in het Aquacentre van Waltham heeft aangetoond dat siervissen een duidelijke voorkeur voor een bepaalde smaak kunnen hebben. Dit werd getest door twee soorten voer tegelijkertijd aan te bieden.
Eiwitten, en dan vooral gehydrolyseerde vrije aminozuren, betaine en andere aminozuur-achtige moleculen zijn stoffen die een grote chemische aantrekkingskracht hebben op vissen. Hierbij wordt wel onderscheid gemaakt tussen de L- en de D-vorm. Vissen reageren wel op de L-aminozuren maar niet op de D-aminozuren.
Om als smaakversterker te werken moet een bepaalde concentratie vrije aminozuren bereikt worden.
Algemeen gesproken worden herbivore vissen aangetrokken door vrije aminozuren uit plantaardige eiwitten en carnivore vissen reageren op een combinatie van vrije aminozuren zoals die voorkomt in in het water levende gewervelde en ongewervelde dieren.
Smaakvoorkeur is belangrijk voor een snelle herkenning en opname van voedsel bij siervissen. Dat is prettig voor de houder van de vissen, het ziet er namelijk aantrekkelijk uit. Maar het is ook belangrijk voor de vissen zelf. Snelle voeropname voorkomt dat wateroplosbare ingrediƫnten van het voer, zoal vitamines, uit het voer lekken en dan niet voor de vissen beschikbaar zijn.

Op de foto is een voederautomaat voor vissen te zien, Tiergarten Schonbrunn, Wenen.