Vetten in rundervoeding

Bron: Praktijkreeks Veehouderij, De basis van de rundveevoeding, A. Malestein, 1991, Doetichem
Vetten in rundervoeding
Vet kan een grote bijdrage leveren aan de energievoorziening van runderen. Vetten zijn doorgaans goed verteerbaar en worden efficiënt benut.
Toevoeging van (teveel) vetten aan het voer heeft nadelige gevolgen.
Vet is geen energiebron voor de pensflora. Vetten kunnen zelfs een negatieve invloed op de pensflora hebben. Dit is afhankelijk van het soort vet en de vorm waarin het vet in de voeding aanwezig is. Het vetgehalte in de melk daalt wanneer veel onverzadigde vetzuren of langketen- vetzuren gevoerd worden die in de pens afgebroken kunnen worden.
De afbraak van celwandbestanddelen in de pens wordt geremd. Meestal gaat dit ten koste van de (ruw-)voeropname. De energievoorziening van de pensflora komt daarmee al snel in het gedrang.
De methaangasvorming wordt geremd. Dit doet zich vooral voor bij toevoeging van olie (onverzadigde vetten). In de pens worden onverzadigde vetzuren voor een groot gedeelte verzadigd gemaakt. Hierdoor komt de methaanvormende flora in gevaar. Vervolgens treedt een verschuiving op in de pensfermentatie.

In rantsoenen met extra vet is minder energie voor pensmicroben beschikbaar, waardoor er minder microbieel eiwit wordt gevormd. Door de benadeling van de pensflora en de beïnvloeding van de pensfermentatie kunnen vetten een daling van het melkeiwitgehalte veroorzaken.
Wanneer de vetten zodanig aan het voer worden toegevoegd dat ze de pensflora minder beïnvloeden, is er minder nadeel te verwachten. Het vetgehalte in de melk stijgt vaak bij opname van verzadigde vetten of onverzadigde vetzuren die aan de afbraak in de pens ontsnappen (beschermde vetten). Dit is bijvoorbeeld het geval bij vet in zaden of pitten. De natuurlijke celwand omringt dan het vet.

Vet in het rantsoen is wel gewenst, maar in kleine hoeveelheden: 4 à 5 procent in de droge stof. Daarnaast is vet in het voer noodzakelijk als drager voor de in vet oplosbare vitaminen.